Een berichtje van de buurvrouw, of ik ‘s avonds even bij haar langs wil komen, om iets te overleggen. Ze vraagt me te gaan zitten op haar bank. Vanaf daar kijk ik uit op mijn eigen houten huisje, dat ik versierd heb met gekleurde kerstlampjes. ‘Mooi uitzicht,’ zeg ik lachend.
‘Tja, daar wilde ik het met je over hebben,’ zegt zij.
Of ik die lampjes weg wil halen, misschien, want ze zijn wel erg, eh, gekleurd en fel. En zij houdt van ingetogen. En ze ziet ze van elke plek in haar huis. En tja, zij weet ook wel dat ze een oude zeur is en ze wil het liever niet vragen, maar toch.
‘Maar ik had ze juist voor jou opgehangen,’ zeg ik licht gekwetst. ‘ En voor iedereen die voorbij komt. Om de boel op te vrolijken.’ Ik zucht, dit is niet nieuw.
De wereld draait door
Ik ben zeventien. En ik vind de middelbare school geestdodend. Dus samen met een vriendin verzin ik acties om wat leven in de brouwerij te brengen. We besluiten wierook aan te steken op school, stiekem, in de wc’s, in de gangen. Daar moet iedereen toch wat blijer van worden.
Niet dus. Belachelijk, zeggen leraren, zo kunnen de leerlingen zich niet concentreren. Dus er ontstaat een ware klopjacht, en al snel zijn wij verdacht, want wij waren laatst immers in Amsterdam ‘en daar kan je dat spul kopen’. Ik eindig in het kamertje van de decaan, die me van school dreigt te zetten, als ik nu niet meteen stop en niet zeg wie er medeplichtig is. De wereld is er nog erger aan toe dan ik dacht, zeg ik in mezelf als ik dat kamertje weer verlaat.
Thuis schrijf ik een Loesje. ‘Terwijl ik op school zit, draait de wereld door.’ Tot mijn grote vreugde hangt ie een paar maanden later door de hele stad verspreid. Is t toch nog een beetje gelukt, die opvrolijk actie. Maar met de wierook stoppen we.
Opgebrand zijn
‘Oké, ik zal de lampjes weghalen,’ zeg ik. Eigenlijk alleen maar omdat ik haar zo graag mag. Maar snappen doe ik het niet echt. Je wordt toch vrolijk van die lampjes?
Een paar dagen later zijn er een aantal vriendinnen op bezoek. Ik heb vuurtje gestookt. Zowel binnen als buiten. Vuur gaat snel uit, daar moet je voor zorgen. Dus tijdens de thee en de meditatie heb ik steeds een oog op beide vuurtjes. Moet er nog hout bij? 1 vuur is nog wel te doen, maar 2?
Dit is dus wat ik doe, zie ik. Vuurtjes brandend houden, te veel. Zoveel dat ik lichtelijk opgebrand ben geraakt. Van mijn geverij.
Liefdesbrief retour
Als ik dan ook nog eens de liefdesbrief voor mijn Lief in Verwegistan in mijn eigen brievenbus terugvind (die muts van het postkantoor had de verkeerde postzegel op de brief geplakt) stort ik in. Wat ben ik hier aan het doen? Al die lampjes, vuurtjes, woorden. Wie wacht er eigenlijk op?
Ik pak de brief van tafel en scheur ‘m open. En ik lees de brief alsof ie voor mij is. Ik ontvang, voor het eerst sinds lange tijd, mijn eigen bemoedigende woorden en liefde. Maar het is moeilijk, merk ik. Ontvangen. Geven gaat zoveel makkelijker.
Je eigen licht niet zien
‘Het ding is,’ zei de buurvrouw toen ik alweer op de drempel stond. ‘Dat jij die lampjes zelf niet ziet.’
‘Ja dat is wel jammer,’ zeg ik.
‘Weet je dat je een heel harmonische uitstraling hebt?’ vraagt ze nogal onverwacht.
Ik lach. Blijkbaar is mijn aura niet gekleurd, maar zachtgeel, zoals zij graag kerstlampjes ziet.
Maar nee, dat zie ik ook niet.
Ik zie mijn eigen licht niet.
Werken voor licht
Werk ik er daarom zo hard voor? Omdat ik geloof dat het nooit genoeg is? Omdat ik het zelf gewoon niet zie? En tegelijkertijd is er zoveel vuur in mij, dat het licht dat ik geef, te fel wordt, te veel. Omdat ik maar doorga; ik geef om te geloven dat ik het waard ben om te ontvangen. Als ik maar blijf geven, hoef ik niets te krijgen. Au.
Laatst zei mijn dochter, zomaar uit het niets: mam, ik heb een heel groot hart. Zij weet dat van zichzelf, dat het gewoon zo is.
Ik, ik vergeet dat steeds weer.
Het licht zijn eigen werk laten doen
En dan ’s avonds als ik langs het reflecterende meer loop, met de schemer die golft in het water, daalt er langzaam een besef in. Ik kan het licht zijn eigen werk laten doen. Ik straal iets uit zonder dat ik het weet. Mijn huis geeft licht zonder dat ik het zelf zie. Mijn dochter weet dat ze een groot hart heeft, zonder dat ze daar voor werkt.
Het licht doet zijn eigen werk. De duisternis ook. Ze hoeven elkaar ook niet op te heffen, of te veranderen. Ik hoef niemand op te vrolijken, al is het mooi mee genomen, ik hoef alleen een kanaal voor het licht te zijn. Ik hoef mijn tekort niet op te vullen met kerstlampjes en liefdebrieven. Ik mag stoppen met werken, met stoken. Het licht doet zijn eigen werk. En ik kan een kanaal zijn. En dat licht mag ik ook ontvangen. Het is niet van mij. Daar gaat het om. Het licht geeft gewoon licht. En soms help je een handje.
Ik pak mijn trappetje en haal de lampjes van het huis. En hang ze gewoon aan de andere kant weer op, waar de buurvrouw ze niet ziet. Maar ik wel. En andere voorbijgangers. Regelmatig loop ik in de avond nu langs mijn eigen huisje en laat het licht zijn eigen werk doen.
Schrijfoefening: schrijf eens een liefdesbrief aan jezelf